Belevingen opgetekend in Wamena, Papua
04 Augustus 2016 | Nederland, Ermelo
Op de achtergrond hoor je de karaoke, de roep uit de moskee en de dieren die allemaal ons ontbijt overstemmen. Niet alleen in de ochtend hier, in Wamena, de hele dag door. Toen we aan kwamen vliegen hier had ik niet het vermoeden dat dit zo’n levendige stad zou zijn. Daarover later meer, eerst terug naar daar waar mijn vorige verhaal eindigde: Sentani en Jayapura:
Een modern Papua?
Sentani zou je kunnen zien als het Schiphol van Jayapura, als vliegveld onmisbaar voor een grote stad als Jayapura. Jayapura (vroeger in de Nederlandse tijd ‘Hollandia’) gold en geldt als belangrijkste stad van west-Papoea. Hier zitten de universiteiten, hier vind je de prachtige huizen van de gouverneurs, in een indrukwekkende baai zit een levendige haven, grote winkelcentra en verwijzingen naar de Nederlandse tijd. Terwijl wij dichtbij het vliegveld in Sentani verblijven moeten we naar Jayapura om de benodigde reisdocumenten te halen. Dit is een soort van visum om naar het binnenland van Papoea te mogen reizen. Een groot papier met naam, bestemmingen, paspoortgegevens en een pasfoto. We melden ons bij een goed georganiseerd politiebureau en raken aan de praat met 2 Franse dames die ook richting het binnenland hopen te mogen. Zonder de taal te spreken en zonder de juiste contacten en know-how lijkt dat me een heel lastige onderneming, zonder onze oom hadden we hier nooit gezeten. Ik vermoed dat ze dat zelf ook wel weten, maar het toch dapper zijn gaan proberen. Hopen dat we ze nog eens tegen komen!
Papoea is trots op Jayapura, een machtig politie-apparaat, goed verzorgde wegen en prachtige panden. Als we stoppen om op een hoog punt wat foto’s te maken wenkt een soldaat me, of ik wat dieren wil zien. Twijfelend vanwege mijn gebrekkige taalkennis en wantrouw besluit ik toch mee te lopen. Het hek slaat open van een gigantische villa en we worden verwelkomd door een Engels-sprekende vrouw. De rest van de familie komt ook en we worden rondgeleid rondom de villa waar de eigenaar, de secretaris van de gouverneur, grote kooien met diersoorten heeft neergezet. Zo zien we zonder een stap in het binnenland gezet te hebben al bijvoorbeeld de zeldzame Paradijsvogel en de Casuaris.
We vervolgen onze weg met oom Jan als chauffeur en uit zijn hoofd brengt hij ons naar een hotel met misschien wel het mooiste uitzicht dat ik ooit zag; delen van de baai van Jayapura, lagen huizen die naar beneden gaan als een gigantische trap allemaal omringd door haast onaangeraakte natuur. In dit hotel gaf oom Jan ooit les aan kinderen van Nederlanders die in Jayapura werkten. We rijden door naar Base G, de Amerikaanse legerbasis dat als uitvalspunt gebruikt werd in de jarenlange strijd om de Pacific tijdens WOII en voor generaal McArthur later zijn honk werd in het gevecht om zijn eigen oorlogsbelofte: het terugkeren naar en het heroveren van de Filipijnen. Diezelfde McArthur trouwens, die zijn familie en staf in Sentani zijn persoonlijk hoofdkwartier had op een kwartier afstand van het vliegveld, ik hoop dat we tijdens onze terugkeer op Sentani daar wel mogen kijken, eerder mocht het niet.
Rode Grond
Het doel van onze reis komt steeds dichterbij, als een mathroesjka familie gaan we aan boord van een kleiner vliegtuig naar Wamena en diezelfde dag in een nog kleiner vliegtuig naar Tanahmerah. Dit laatste vliegtuig biedt ruimte aan 8 personen en hun bagage. Er vliegt niemand extra mee en onze Nederlandse piloot gaat voor het vliegen voor in gebed. We vliegen met MAF, Mission Aviation Fellowship, een van de grootste zendingshulporganisaties in dit gebied. Ondersteunend in kennis, personeel en materiaal proberen ze vanuit hun Christelijke missie het geloof te verspreiden in Papoea en de rest van de wereld. Aankomst in Tanah Merah is het even spannend. Dit deel van de reis (en dan vooral het slapen) bleek amper vooruit te plannen te zijn. Niemand twijfelt eraan dat we flink afgezet worden door de eerste taxi-chauffeur, maar het is niet anders. Tanah Merah betekent rode grond en is zo ongeveer het tegenovergestelde van het drukke Jayapura. Een paar stenen gebouwen, maar ook veel kleien hutjes of huisjes van een combinatie tussen golfplaten en hout. Hier ook weer veel scooters met soms wel 4 mensen aan boord. Taxi’s hier zijn kleine oranje busjes met zoveel mogelijk versiering en soms zelfs karaoke binnenin. De bevolking is enthousiast, zoals overal eigenlijk en begint te lachen als je zegt dat je uit ‘Bellanda’ komt. Tanah Merah is voor ons vooral de uitvalsbasis om naar Kouh te komen. Papua als provincie is niet toeristisch, bijna niemand spreekt Engels en er zijn amper gidsen beschikbaar. Maar dit deel van Papua in het zuiden daar kom je niet zonder geschiedenis. Je hebt contacten nodig, je moet de taal spreken en je moet een ijzeren geduld hebben want er wordt overal zonder reden uren gewacht. Gelukkig hebben we elkaar en vooral oom Jan, die ons ook hier doorheen loodst. Hij vertelt prachtige verhalen over vroeger, van de tijd dat mijn opa en oma hier woonden, maar ook zijn ervaringen van toen hij hier zelf woonde of toen hij later terugging om plekken te bezoeken. Het reisgezelschap naar Kouh bestaat uit ons vijven en Saartje, een vroegere vriendin van mijn tantes Francien en Belien uit de tijd dat ze in Kouh woonden. Saartje woont inmiddels in Tanah Merah maar haar zus woont nog in Kouh en daar zullen we een nachtje bij logeren.
Kouh I
Kouh in zicht, een slordige 3 uur nadat we aan boord van een gammele prauw stapten varen we een bescheiden aanlegplaatsje aan. De tocht ging redelijk snel, ik heb zelfs even kunnen dutten. Een halve dag later blijken we allemaal verbrand, want zo warm was het toch wel?! Door de wind aan boord voel je de brandende zon niet, een beginnersfout. Zodra de boot wat langzamer vaart merk je namelijk heel goed hoe warm het is. Het vermelden waard was de pitstop halverwege de reis waar we een versgevangen vis kochten bij een kleine nederzetting. Even de motor stil, een klein onverstaanbaar babbeltje en voor je het weet komen ze een meerval van 35 cm in de boot leggen. Daar gaat geloof ik nog net een klein zakje om en we varen door, die bakken ze al lekker 90 minuten in de volle zon voor denk ik dan.
De rivier die we stroomopwaarts bevaren heet de kali Digoel. Een grote rivier door de jungle (de ‘’Groene Hel’’ vanwege het klimaat en de ondoordringbaarheid van de bomen, takken, lianen, doornen en andere robuuste natuur) die door uitdijen van de afgelopen honderden jaren ontzettend is gaan slingeren. Zou die rivier een rechte lijn vormen, zoals de Nederlandse rivieren, dan waren we er gemakkelijk een uur eerder. Dus soms vaar je in een overdreven grote lus. Maar links en rechts prachtige bomen, af en toe dieren en heel soms een kleine leefplaats. Dat zie je aan het ontbreken van de normale begroeiing, maar geplante pisangbomen. In de verte op een klein stukje zand zagen we zelfs een krokodil, zelfs voor onze twee stoere bootbestuurders reden tot schreeuwen. Kouh is het doel van de reis en vanaf het moment dat we daar zijn probeer ik te zoeken naar herkenningspunten van foto’s van vroeger. Maar wat blijkt er veel veranderd, volgens mijn vader. Het is vooral zijn geheugen natuurlijk, maar al gauw zien we het huis waar hij woonde, het huis van tante Elly (geen familie, werd wel tante genoemd) de kerk, het huis van de familie van Saartje en haar zus Elisabeth. Bij dat laatste stopten we om alle bagage te droppen en konden we de kamers bekijken. Het huis voelde ruim en luxe, zeker in vergelijking met de andere huizen in het dorp. We zouden hier een middag, avond, nacht en ochtend zijn. Dat betekende eten als de bewoners, slapen als de bewoners, voor zover mogelijk leven als de bewoners. Natuurlijk wordt je wel in de watten gelegd als bezoekers, maar vergeleken met het al afgelegen Tanah Merah was voor mij snel duidelijk dat dit een bijzondere 24 uur gingen worden. Het zwaarste deel van de reis ook. Na een lunch (rijst) trokken we onder veel bekijks het dorpje in. Kouh is inmiddels een flink dorp geworden en veel van het dorp was nieuw voor mijn vader. Ook de afstanden bleken met grote-mensen-benen een stuk minder lang dan het in het geheugen van mijn vader was. Mijn opa heeft daar met hulp van de bevolking letterlijk en figuurlijk een kerk gebouwd. Het letterlijke deel stond nog op dezelfde plek. Althans, het geraamte stond nog overeind, inmiddels in gebruik als een schuurtje voor varkens. Geestelijk bleek de gemeente en haar kerk groter dan ooit. Op 10 minuten slenteren stond een groot gebouw van steen en binnen werd er door vele kinderen gezongen. Inmiddels is er een dominee uit eigen kweek die daar de diensten voortzet die we natuurlijk even ontmoetten en een fotoboek overhandigden. Zulke fotoboeken zijn hele leuke cadeaus, foto’s van vroeger in de tijd van mijn grootouders en hun 9 koppige gezin, maar ook foto’s van eerdere bezoeken van oom Jan en/of tante Grace. Mooi om te laten zien aan anderen, mooi om te houden en rustig door te bladeren en daarom mooi om te geven. De dominee van de huidige kerk kreeg er één, (Nederlandse) inmenging of hulp van zendelingen is amper nodig, de focus kan op andere delen van Papoea. Ik besef me langzaam hoe bijzonder het moet zijn te zien dat het werk dat je tientallen jaren geleden opgestart hebt nu zelfstandig doorgaat. Veel regen belet een klein potje voetbal, en het is inmiddels tijd om te eten. De meerval die we eerder die dag meebrachten staat op tafel. Ook een bijzonder groen boontje zit tussen de groenten door. Ik was van plan alles uit te proberen, maar sommige smaken zijn zo onverwacht en onbekend. Dit bleek een Javaanse groente, met eerst een klein zoetje opgevolgd door zwaar bitter. Ik heb met grote moeite en een stiekeme kokhals alles weg gekregen, met behulp van een lekker slokje water. Niets bleek minder waar.
Vast ook te lezen in de andere verslagen, maar om hier gezond water te kunnen drinken moet het of uit een ongeopende fles te komen of minimaal 10 minuten gekookt hebben. Maar in een huis en dorp zonder elektriciteit kun je het enkel koken op een houtvuur, in een vreemde maar praktische keuken, dat geeft het een heel bijzonder rokerige smaak mee. We maken er een week later nu nog grappen over.
Kouh II
Om kwart over 1 sliep ik nog niet. Mijn verwende lichaam heeft weinig nodig om te slapen, maar het lukte echt niet. Ik was verbrand (misschien wel het minste van iedereen, dat wel), het was ontzettend warm, we hoorden wilde dieren buiten het raam, de klamboe hing aan een provisorisch touwtje goed in de weg en de bodem van het bed waar we op lagen leek en bleek een stuk karton. Een krappe 6 uur later stonden we op, een ontbijt met in olie gebakken banaan later, om op zoek te gaan naar een prauw. Een prauw is een dunne houten kano waar je met z’n zessen in kunt zitten of –voor de echte papoea- staan. Een klein tochtje over de Kali Kouh bracht ons naar de aanlegplaats waar we gisteren aankwamen. Mama maakte wat foto’s en we maakten ons klaar om afscheid te nemen. Afscheid van de plek waar papa jaren woonden en de mensen die er uit die tijd nog waren. Zo namen we afscheid van Otto, de man met de beste lach die ik ooit heb gehoord, altijd vrolijk en vriendelijk. Cor, die mijn grootouders vroeger hielp in het huishouden en de opvoeding. Die nu fragiele Cor die Nederlands had geleerd en dat nog steeds een beetje kon en zijn kinderen Nederlandse namen had gegeven. Afscheid van Elizabeth, de zus van Saartje, onze gastvrouw voor die twee dagen. Een pijnlijk afscheid, ook al kende ik deze mensen nog geen 24 uur. Het besef voor mij dat ik die mensen waarschijnlijk voor het laatst zie die bijbehorende vergankelijkheid deed mijn ogen het hele afscheid prikken. Ook de verongelijkte vragen wanneer mijn opa en oma zouden komen en waarom we niet langer bleven kon ik maar moeilijk een plekje geven. Ook al bedoelden zij dat goed, ik voelde me schuldig en tegelijkertijd gezegend met hoe goed ik het heb.
Een stille bootreis naar Tanah Merah volgde en na de avond bij Tante Saartje te zijn geweest kon ik eindelijk goed slapen en alles verwerken. Op naar Wamena voor een wat minder intensief schema, na een overvolle week vol nieuwe ervaringen, bizarre indrukken en verhalen van Papua’s.
Wamena en haar traditionele omgeving
In Wamena verblijven we vier dagen. Het is een relatief koele plaats hoog in de bergen in het midden van West-Papoea. Het zweeft qua inwoners een beetje tussen een stad en een dorp, maar ik vind het behoorlijk modern. Grote schone straten, een supermarkt, wat kleine hotels en natuurlijk het vliegveld, met de hangars van de zending (vliegtuigen en heli’s) als middelpunt. Hier hebben we een guesthouse in de stilte, hier kunnen wat herinneringen gekocht worden (peniskokers in alle maten) en zijn veel Nederlanders. Nederlanders die we in een restaurantje zien, anderen nodigen ons uit om te eten (vanavond, zou het Nederlands of juist Indonesisch worden?!) en ook Nederlanders die ons aan een auto helpen. Helaas is de koppeling van de auto stuk, dus zijn we aangewezen op fietstaxi’s en hulp van anderen. Dientengevolge gaan we op zaterdag (de dag na aankomst) meteen al via de Baliem-vallei naar het plaatsje Pas-vallei. Met een jonge chauffeur uit Oost-Timor en zijn vriend zijn er eigenlijk twee plekken te weinig in z’n 4x4 all terrain auto. Gelukkig neemt men het niet zo nauw op de regeltjes hier en Lotte is de eerste die achter in de pickup springt. Langzaam raakt iedereen enthousiast (‘’het uitzicht is veel beter en je kunt leuk zwaaien’’) totdat alleen de chauffeur nog in de auto zit op het laatste deel van de terugrit. Zie je het al voor je, 5 Nederlanders achterin een pickup die uren over hobbels en drempels stuitert. Veel lachende gezichten onderweg. Ik vond het Sentani meer een week geleden één van de mooiste dingen die ik heb gezien, maar de bergen rond Pasvallei zijn ook prachtig. Met de auto slingeren we door de bergpassen en rijden we op het hoogste punt zelfs de wolken in waar het ontzettend koud is en je geen tien meter kijken kunt. Hier op het hoogste punt is in 1944 een vliegtuig neergestort en oom Jan is bovenmatig geïnteresseerd om het wrak nogmaals te bezoeken, wat weer een verhaal op zich is. Ik kom hier dan ook later op terug.
Bekenden van oom Jan
Zoals ik in mijn vorige verhaal schreef zouden we nergens zijn zonder oom Jan en zijn boekje met info. Hij schrijft overal namen en telefoonnummers op, ook van mensen die hij niet kent en familieleden van kennissen, en heeft zo een belangrijk netwerk altijd in z’n zak. Zo stoppen we bijvoorbeeld bij Barnabas, een traditionele berg-Papoea, die langs de weg naar Pas-vallei woont. Toen oom Jan in Pas-vallei woonde vroeg Barnabas hem om een lift achterop de motor. Sindsdien probeert hij er af en toe langs te gaan. Wij mogen dit keer ook mee en terwijl Barnabas zelf van de groentevelden geroepen wordt, mogen wij alvast kijken in het authentieke dorp. We worden rondgeleid door het stamhoofd, die de stamtaal spreekt. We zien twee hutjes voor alle vrouwen uit het dorp, een flinke hut voor de mannen en een keukenhut waar we ook even naar binnen gaan. Het is een gek gezicht, zo’n donkere koele hut bedekt met bladeren en riet, binnen is het zwartgeblakerd van de twee vuurplaatsen waar eten op gemaakt wordt. Een keuken van zand waar ook de varkens slapen. Varkens zijn hier edele huisdieren die jarenlang vet worden gemest tot het moment waarop ze geslacht (een pijl in het hart en/of verstikking door het bedekken van de neus) Varkens zijn de kostbaarste bezitten van een Papua en kunnen honderden euro’s opleveren. Geerten is een Nederlandse inwoner van Wamena met een eigen vliegtuigbedrijf waarbij papa en oom Jan (beide in bezit van PPL-brevet) op Maandagochtend mee mogen op twee vluchten naar het binnenland, waarbij papa zelfs een landing mocht doen op Wamena airport. Ik was er niet bij, maar foto’s laten blije bewoners zien en beide ‘luchtvaart-enthousiasten’ kwamen met een brede glimlach terug.
Als oom Jan en ik op de jungle-tocht naar het gecrashte vliegtuig gaan weet hij twee Papoea-gidsen te vinden waarvan hij er met een al eerder liep, mocht je ooit het wrak willen bezoeken: neem de weg naar Pas-vallei en vraag rond kilometerpunt 55 naar Yesiya, een waardevol en zelfs onmisbaar contact voor zo’n tocht. Terug in Wamena zoeken we de ‘dove kokerman’, die meestal rond het hotel loopt. Ook een kennis van oom Jan van vroeger. Zodra we uitstappen herkennen ze elkaar van 40 meter afstand al en hij komt rennend naar Jan toe. Dikke knuffels en lieve gebarentaal voor hun weerzien.
-
04 Augustus 2016 - 18:17
Hans:
Hallo Hilda,
Is het ook mogelijk om foto's te zien?
Mvg,
Hans -
05 Augustus 2016 - 20:46
Evert:
Wat een belevenissen zeg!!! Geen last van maag of darmen?
Prachtige verhalen. Wat zal het voor opa en oma geweest zijn in die tijd!!
Het was hun werk: zaaien en nog weer zaaien. Voor ons (die in het geloof zijn opgegroeid) niet te bevatten - wij hebben nergens gebrek aan. Fijn om te lezen dat het werk vrucht heeft opgeleverd.
Het ga jullie goed, lieve mensen.
Schuil altijd maar bij Hem.
Hartelijke groeten Evert en Joke
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley